78

Nummer 78. Van de 2301 mannelijke recreanten. Een tijd waar ik vanaf nu alleen nog maar van kan dromen. 1:08:58. Één uur, acht minuten en achtenvijftig seconden. Bloed, zweet en heel veel figuurlijke tranen heeft het gekost, maar dat was het waard.

Rond 13:30 kwamen Hossel en ik aan in de stad, waar de prijsuitreiking van de dames 10 kilometer net begonnen was. Lornah Kiplagat werd Nederlands kampioene. Terwijl wij ons omkleedden ter hoogte van de Schouwburg, was Piem ‘Haas’ Zwiit onderweg naar het gemeentehuis om aan te sluiten. Tassen afgedropt, nog even een laatste sanitaire stop, en richting de startvakken. Dit keer zouden we niet in het allerlaatste vak starten, iets dat ons vorig jaar de (on)nodige energie kostte. Nee, we startten in vak B, voor een tijd onder de 1:20:00. Moest lukken, gezien de tijden vorig jaar. Hossel was uit op revanche en wilde dit jaar mijn persoontje er hoe dan ook uitlopen, Piem ‘Haas’ Zwiit gaf aan dat hij voor de 1:10:00 ging en ik was vooral bezig met mezelf indekken. 1:18:00 was al goed genoeg voor mij.

Na onnoemelijk lang wachten was daar dan het startsein, en al gauw ging het hek van vak B open, om de toegestroomde lopers als koeien naar de slachtbank te leiden. Een slachtbank, dat was het deze keer.Stopwatch aan en gaan.

De eerste kilometer ging in vier minuten rond, en terwijl dit werd doorgegeven, was er meteen de roep om wat te minderen in het tempo. Stomverbaasd waren we dan ook dat we na twee kilometer op 7:30 zaten. Dit moest getemporiseerd worden om niet in te storten aan het einde.

Vijf kilometer, 21:47, ruim drie minuten onder het oude schema. Volhouden was het devies. Het lijden begon nu echt.

Boer met kiespijn

Zeven kilometer. Het eerste zwarte gat deed zich bij mij voor. Mijn lichaam protesteerde, maar mentaal drong ik die pijntjes en gedachtes weg, in de hoop dat mijn lijf na een paar honderd meter op de automatische piloot verder ging.

Helaas, acht kilometer, mijn lichaam haperde opzichtig. Met pijn en moeite wist ik bij Piem ‘Haas’ Zwiit te blijven, om vervolgens tot de conclusie te komen dat Hossel er al een tijdje af lag. Die ging zijn eigen tempo lopen, en misschien was dat lichamelijk gezien wel een goede beslissing geweest.Halverwege. Piem kwam een bekende tegen bij de Universiteit, die zich liet horen: “Loop eens door man!!” Ik kon die vent wel schieten.

Negen kilometer. Alsof ik een marathon gelopen had op dat punt. Hijgen, steunen, water over je hoofd heen mikken, kletsnat rondlopen. Af en toe een vleugje stampmuziek meepakken om een verbeten sprintje te trekken.

Tien kilometer. Een magische grens, bereikt in 43 minuten. Ik kon niet meer. Dit was het punt waarop ik ‘Haas’ zou moeten laten gaan. Ik vertelde hem dat ik tot aan het station probeerde aan te klampen, om vervolgens een eigen tempo te gaan lopen.

Elf kilometer. Het station. Ik liep nog bij ‘Haas’. Of ja, strompelde. Het publiek langs de kant interesseerde mij niet. De focus lag op doorgaan, niet opgeven. Varianten daarop gingen constant door mijn hoofd, gepaard met krachttermen.

Twaalf kilometer. Hey, nog maar vier kilometer te gaan. Hier versnelde ik vorig jaar. Hier moest ik ‘Haas’ deze keer laten gaan. Een paar meter, tien meter, twintig meter… twintig meter.. Het voordeel van zo’n gaatje is dat ik nu iemand had waarop ik me kon focussen. Zoals Edgar Davids in zijn beste dagen beet ik me vast in de hoopgevende achterstand van twintig meter. Overbrugbaar.

Dertien kilometer. Een haag van mensen. Geïmproviseerde waterposten. Muziek. Kinderen die klaarstonden om een high-five op te vangen. Daar maakte ik gebruik van. Deze ludieke aanmoediging deed mij goed, en ook de tuinslang bij het opdraaien van de Piushaven was verkwikkend te noemen. De afstand tot ‘Haas’ was nog steeds twintig meter.

Veertien kilometer. De Sint-Jozefstraat. God allemachtig, wat een eind nog. Dat haal ik nooit! Hoewel, in de verte zie je de groene boog al. De laatste kilometer is niet ver meer. Niet ver meer. Hou die gedachte vast. Nog steeds twintig meter.

De boog. Vijftien kilometer. Nu de Korte Heuvel nog, en dan sprinten naar de finishlijn. Ik kon niks meer. Je kon me uitwringen. Bij Café Schlappi waren er de welkome aanmoedigingen van de familie Coolen, die mij ertoe bewogen om nog één keer echt aan te zetten. Vlug de hoek om, voordat ze zien dat ik instort. Daar is ‘Haas’, op twintig meter.

Heuvelring, Piusplein, bijna, ik kan de finish ruiken. De omroeper vraagt of het publiek meer aan wil moedigen. Er gebeurt niks. Althans, ik beleef geen extra aanmoedigingen. Ik weet het ook allemaal niet meer. Volgens mij kan ik niet meer denken op dit moment. Gelukkig weet mijn lichaam nu hoe het vooruit komt. Ik zie geen ‘Haas’, maar enkel een waas van mensen.

De laatste meters. Bordjes die aftellen. Hoeveel nog? 200 meter. Mijn stopwatch kruipt naar 1:08:30. Nu gaan we ook 10 minuten eraf lopen verdomme. Aanzetten! Alles geven!

Finish. Hoofd omhoog, ogen naar de hemel. Alsof mijn lichaam zei dat het genoeg was geweest. Kom me maar halen. Daar was ‘Haas’, hij was zes seconden eerder gefinisht. Na een paar keer flink hijgen de stopwatch stilgezet. Tijd: 1:08:58. Fuck. All. Juichen ging niet. Hoesten en enorm kapot zijn wel. Hossel kwam vijf minuten later binnen, en zag er op het eerste gezicht beter uit dan wij twee. Verstandig gelopen, ook een persoonlijk record, en duidelijk zicht op nog meer verbetering volgend jaar. 1:14:06 mag je ook trots op zijn.

78e. Marco Borsato kan de pot op. Dit is geen bedrog.

Zaterdag is er weer een loop, deze keer in Galder. De Ganzenvenloop gaat over 10 kilometer. Hossel en ik zijn van de partij.

Plaats een reactie